De winter van 1944/1945 is de geschiedenis in gegaan als de hongerwinter. Overal in het land was de nasleep van de laatste maanden van de tweede wereldoorlog te zien. Zo ook in Zuid-Holland.
Onderstaande tekst is deel van het verslag, dat geschreven is door Bart Lahr, de huidige eigenaar van de Bona Spes.
Op 7 maart 1945 arriveert de Bona Spes (van schipper Arie Speksnijder) samen met de Zwerver (van schipper Jan Heuvelman) bij de Geestbrug in Rijswijk (ZH). Beide schepen varen voor het Inter-Kerkelijk Bureau Noodvoedselvoorziening Den Haag (IKB), die noodvoedselvoorziening en evacuaties organiseert. In alle steden in het Westen worden dergelijke transporten geregeld en uiteindelijk zijn 4.000, veelal ondervoede, kinderen naar het platteland geëvacueerd met bussen, vrachtauto’s, treinen en schepen.
Het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) beheert de archieven van het IKB. In het archief is een reisverslag van één van de meereizende paters, Pater George Thoen, te vinden. Maar ook afspraken die door schipper Speksnijder met het IKB zijn gemaakt, worden er bewaard.
Volgens het IKB vervoert de Bona Spes 63 kinderen en de Zwerver 41. Pater Thoen heeft het echter in zijn verslag over meer kinderen.
Het wordt een moeizaam verlopende tocht naar Groningen. Er is oponthoud in Amsterdam, waar beide schepen door de Duitse bezetters worden tegengehouden. Bij het opvaren van het IJsselmeer is er zoveel golfslag vanuit het noorden dat uitgeweken wordt naar Enkhuizen. Daar moet worden gewacht op beter weer, tot de oversteek naar Lemmer gemaakt kan worden. En bij Lemmer wordt voor anker tussen de ijsschotsen de ochtend afgewacht. De kanalen zijn moeilijk te bevaren, omdat de vijand delen onder water heeft gezet. Geallieerde vliegtuigen hebben bruggen en sluizen beschadigd. Soms moet er omgevaren worden.
Na vijf barre dagen, met alleen stro in het ruim en een schot met emmers erachter om hun behoeften te doen, komen de kinderen aan in Groningen, en een dag later in Hoogezand. De kinderen worden, al naar gelang hun geloof, verspreid over Groningen (katholieken), Stadskanaal (doopsgezinden), Slochteren, Siddeburen (protestanten) en Hoogezand.
In de dagen voorafgaand aan het kindertransport vonden de besprekingen plaats over de aanbieding van de schepen. In een brief van 28 februari 1945 staan de voorwaarden. Afgesproken werd dat er twee schepen onder leiding van pater Thoen de tocht zouden ondernemen: de “Bona Spes” van schipper Speksnijder en de “Zwerver” van schipper J. Heuvelman. Resp. 222 en 182 ton. De bestemming was Hoogezand-Sappemeer, waarbij de brandstof voor rekening van de schippers kwam.
Bij een tweede bespreking werden concrete afspraken gemaakt over de kosten, wie wat zou betalen (de vergoeding bedroeg ƒ 350,- per schip, en indien de reis door vertraging langer zou bedragen dan 5 vaardagen, dan zou het wekelijksche liggeld van ongeveer 18 à 19 gulden per dag per schip, ook vergoed worden.